La Vraie Langue Celtique


Inleiding

Henri Boudet schreef La Vraie Langue Celtique tijdens zijn priesterschap in Rennes-les-Bains. Hij voltooide het boek in 1880. In 1886 werden er 500 stuks van het boek gedrukt bij François Pomiès, de drukker van bisschop Billard van Carcassonne.
Van het boek werden er uiteindelijk 98 exemplaren verkocht, 100 stuks werden weggegeven aan bibliotheken en instituten, 200 exemplaren werden geschonken aan Boudets vrienden en aam mensen die het kuuroord van Rennes-les-Bains hadden bezocht. De overige boeken werden vernietigd met Boudets toestemming. Er wordt echter beweerd dat dit op het bevel was van bisschop de Beauséjour.

Historische taalkunde

Het boek La Vraie Langue Celtique et le Cromleck de Rennes-les-Bains is in de eerste plaats een kind van zijn tijd; het gaat hier om een werk dat gekarakteriseerd werd door de toenmalige manier van denken over de onstaansgeschiedenis van de verschillende talen.

Het boek La Vraie Langue Celtique van Henri Boudet

Boudet, die zich ontzettend interesseerde voor talen, heeft zich ook op de historische, vergelijkende taalkunde toegelegd. De conclusies die hij in zijn boek La Vraie Langue Celtique trok, waren wel nogal afwijkend van de vaststellingen die zijn collega-linguïsten maakten.

De toenmalige taalkundigen waren van mening dat er oorspronkelijk één oertaal was geweest waaruit alle talen van de wereld ten gevolge van talrijke taalveranderingen en evoluties uit voortgekomen zijn.
Eén gemeenschappelijke oertaal valt te verklaren door de opvatting dat de mens op één specifieke geografische plaats is ontstaan. Wegens de gelijkenissen met het bijbelverhaal wordt deze opvatting ook wel de Ark van Noa-hypothese genoemd. De monogenetische theorie is hiervan een uitvloeisel en stelt dat alle talen afkomstig zijn van één en dezelfde stam.
Via taalvergelijking konden de 18de en 19de eeuwse linguïsten zoals William Jones aantonen dat het Sanskriet, Gotisch, Grieks en Latijn van een gemeenschappelijke, verloren gegane oertaal afstamden.

Boudet volgde de gemeenschappelijke oertaal-stelling van zijn tijdgenoten, maar hij ging zelfs nog een stap verder. In zijn boek La Vraie Langue Celtique beweert Boudet immers dat die oertaal, waarvan alle andere talen afstammen, het Engels moet geweest zijn. In zijn werk probeert hij de oorspronkelijke betekenis van de namen van bijbelfiguren, historische personen en plaatsnamen te achterhalen door ze via het Engels te verklaren.

En Boudet was kennelijk zeker van zijn stuk, want nadat hij het boek op eigen kosten had laten drukken, zond hij exemplaren naar de universiteit van Oxford en naar koningin Victoria van Engeland (Andrews & Schellenberger 1996).

De stelling van Boudet dat alle talen van de wereld van het Engels zouden afstammen, werd reeds in Boudets tijd onthaald als een absurditeit. Men kon amper geloven dat Boudet, die bekend stond om zijn intelligentie en eruditie, werkelijke meende wat hij schreef.
Daarom vermoedt men dat de absurde taaltheorie van La Vraie Langue Celtique slechts het omhulsel is van een verborgen boodschap.


Een gecodeerd boek?

De laatste jaren zijn er dan ook vele theorieën geformuleerd omtrent een mogelijke coderingswijze van Boudets boek.
De eerste en meest logische theorie stelt dat La Vraie Langue Celtique op een linguïstische manier door Boudet werd gecodeerd, meer bepaald op het niveau van de fonetiek. De onderzoeker die opt dit gebied de belangrijkste resultaten heeft geboekt, is de Belg Jos Bertaulet. Bertaulet had het idee om al de eigennamen en plaatsnamen die Boudet via het Engels verklaard, volgens de regels van de Engelse fonetiek uit te spreken. Al deze woorden vormden uiteindelijk één grote tekst die Bertaulet naar een vergeten ruïne leidden in Notre-Dame-de-Marceille, een dorp in de buurt van Rennes-le-Château.

Anderen zien in het boek aanwijzingen op basis van de aanwezige getallen. Tijdens het lezen van La Vraie Langue Celtique, kan men vaststellen dat Boudet zeer kwistig is geweest met het vernoemen van jaartallen. Bovendien vermeldt hij deze jaartallen met zulke arrogante zelfzekerheid, alsof het lijkt dat hij het zelf allemaal heeft meegemaakt. Het volgende voorbeeld over de emigratie van de Iberiërs op pagina 137 van La Vraie Langue Celtique verduidelijkt alles:

"Quelques historiens fixent leur émigration dans l'année 523 après le déluge, c'est-à-dire, 1824 ans avant Jésus-Christ."

Boudet situeert de emigratie van een bepaald volk in de tijd ten opzichte van de gebeurtenis wanneer de zondvloed heeft plaats gevonden. In de eerste plaats kan men nooit met absolute zekerheid zeggen in welk jaar een bepaald volk precies geëmigreerd is, dat hij het dan nog linkt met de zondvloed is al even absurd. De vermelding van het getal 523 is ook totaal overbodig, want hij schrijft dat het gebeurt is in 1824 voor Christus.
Het getal 523 uit het hierboven vernoemde citaat is daarom zeer verdacht te noemen. Indien Boudet een bepaalde bedoeling had met deze getallen, dan is de betekenis ervan nog steeds niet achterhaald.

Zoals de ondertitel et le Cromleck de Rennes-les-Bains al laat vermoeden, behandelt Boudet in het tweede deel van zijn boek de cromlecks van de Oude Kelten in de omgeving van Rennes-les-Bains. Cromlecks zijn grote kringen van menhirs en andere stenen die door de Kelten werden aangelegd. Bij zijn boek had Boudet ook een kaart (Rennes Celtique) van de streek van Rennes-les-Bains toegevoegd, zodat de lezer de aangehaalde plaatsnamen in zijn boek zich beter zou kunnen voorstellen. Deze kaart werd getekend door zijn broer Edmond Boudet, die notaris was in Axat.

De toegevoegde kaart wordt door sommigen beschouwd als een echte schatkaart. De tekst van La Vraie Langue Celtique zou dan een plaats op de kaart aanduiden waar de schat van Saunière en Boudet zou verborgen liggen. Of hier enige waarheid in schuilt, blijft voorlopig nog een mysterie. Niemand (voor zover men daarvan op de hoogte is) heeft op deze wijze ook maar iets van waarde ontdekt in de omgeving van Rennes-les-Bains.




Vorige Home