De verhalen waarbij Bérenger Saunière samen met Marie Dénarnaud 's nachts op het kerkhof van Rennes-le-Château opgravingen verrichtte, zijn geen fabeltjes.
De pastoor van Rennes-le-Château en diens meid werden tijdens deze mysterieuze nachtelijke graafwerken nauwlettend in de gaten gehouden door de dorpsbewoners; de inwoners keken vol afgrijzen toe hoe zij het ganse kerkhof ondersteboven haalden.
Het Rennes-le-Château onderzoekskoppel Antoine Captier en Claire Corbu beschrijft in hun boek L'héritage de l'abbé Saunière zelfs enkele getuigenissen van deze feiten.
Een oude vrouw uit Espéraza vertelde hen dat de putten gegraven door Saunière op het kerkhof van Rennes-le-Château echte opgravingen waren van wel drie meter diep!
Een oude man, die 98 jaar was toen hij werd geïnterviewd, herinnerde zich dat hij Saunière had gezien die op het kerkhof aarde aan het ziften was, terwijl Marie Dénarnaud hem bijscheen met een lantaarn (Captier & Corbu 1985).
Bovendien bestaan er nog steeds enkele authentieke klachtbrieven van de inwoners van het dorp uit de periode van maart 1895 die bij de gouverneur klacht neerlagen tegen hun priester omwille van diens buitensporig gedrag op het plaatselijk kerkhof.
Ze hekelden vooral zijn gebrek aan respect voor de laatste rustplaats van hun dierbare overledenen omdat hij de vele graven zonder enige geldige reden op het kerkhof opbrak.
De eerste klachtbrief van de dorpsbewoners aan de gouverneur dateert van 12 maart 1895:
De eerste klacht tegen Saunière, gedateerd 12 maart 1895.
(Jarnac © 1985)
Nederlandse vertaling van de eerste klachtbrief:
Rennes-le-Château, 12 maart 1895 Geachte mijnheer de gouverneur, Wij hebben de eer u mee te delen dat naar aanleiding van het akkoord dat gesloten werd op de gemeenteraad van Rennes-le-Château, ter gelegenheid van de bijeenkomst die plaats had op zondag 10 maart 1895 om één uur in de namiddag in de zaal van het gemeentehuis, wij kiezers, protest aantekenen tegen de beslissing van het gemeentebestuur om aan de pastoor (i.e. Bérenger Saunière) de toelating te geven om een werk uit te voeren dat geen enkel nut heeft en dat wij ter ondersteuning willen toevoegen aan de eerste klacht. Wij wensen zelf vrij als eigenaars de graven van onze voorouders, die hier rusten, te onderhouden en mijnheer pastoor heeft het recht niet om de versieringen of de grafkruizen en kransen die wij hier hebben aangebracht, op te ruimen, er te graven noch om alles naar een hoek van het kerkhof te verplaatsen. |
De tweede klachtbrief werd twee dagen later verzonden:
De tweede klachtbrief tegen Saunière, gedateerd 14 maart 1895.
(Jarnac © 1985)
Nederlandse vertaling van de tweede klachtbrief:
Rennes-le-Château, 14 maart 1895 Geachte mijnheer de gouverneur, Wij zijn helemaal niet tevreden met de manier waarop het kerkhof tot nu toe behandeld werd door onze pastoor; als er al grafkruizen waren, zijn deze nu opgebroken, evenals de grafstenen en terzelfdertijd wordt dit werk niet gedaan om iets te herstellen, maar heeft het gewoon geen enkel nut. |
Saunières officiële verklaring voor zijn nachtelijke graafwerken was dat hij plaats wou maken op het te kleine kerkhof voor nieuwe graven. Hij had zelfs een ossuarium gebouwd om de beenderen van de overledenen, wiens graven hij geruimd had, onder te brengen. Het is duidelijk dat dit slechts een drogreden was.
Men heeft er nog steeds het raden naar wat Saunière in maart 1895 precies op het kerhof zocht. In de periode 1886-1887 had hij reeds de pot met kostbare zaken gevonden in de dorpskerk onder de Dalle des Chevaliers en op 21 september 1891 had Saunière waarschijnlijk ook al de toegang tot de crypte onder de kerkvloer (tombeau des seigneurs) gevonden.
Klaarblijkelijk moet hij er zijn achter gekomen dat de crypte ook te benaderen was via een tweede toegang, ditmaal via één buiten de kerk. Het zou best kunnen dat hij deze tijdens zijn nachtelijke graafwerken op het kerkhof heeft gevonden en deze toegang vervolgens zorgvuldig heeft dicht gemaakt, zodat deze niet per toeval zou ontdekt worden door een achteloze dorpsbewoner.